Het ombouwen van een toilet naar een douche maakt van een schoolgebouw nog geen woning voor de overdrachtsbelasting.
Een man heeft een perceel met daarop een voormalige basisschool gekocht voor € 237.500, evenals een aangrenzend perceel tuingrond voor € 13.275. Hij meent dat hij een beroep kan doen op de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. De man stelt dat de bestemming van de school is gewijzigd naar een woonbestemming. Daarbij wijst hij erop dat een toilet is omgebouwd tot een douche. Maar zowel de Belastingdienst als Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat deze enkele ombouw van een toilet naar een douche onvoldoende is om de aard van de voormalige basisschool te wijzigen naar woning. Daarom mag de man de startersvrijstelling niet toepassen. Het normale tarief van 10,4% is van toepassing.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-10-2024.
Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat het verlenen van een optierecht niet automatisch betekent dat de aandeelhouder geen aanmerkelijk belang meer heeft.
Een man heeft samen met andere investeerders geïnvesteerd in een bedrijf via een geldleningsovereenkomst. Daarbij hebben zij ook een optierecht verleend aan een andere partij. De inspecteur heeft de verkoopopbrengst van de aandelen van de eiser aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang. De vraag is of dat terecht is. Rechtbank Den Haag stelt dat de man het economische belang bij de aandelen heeft behouden, ondanks het verlenen van het optierecht. Het verlenen van een optierecht wordt wel gezien als een vervreemding van de aandelen, maar dit tast het economische belang van de eiser niet aan. De rechtbank concludeert dat de man een aanmerkelijk belang in de aandelen had. De verkoopopbrengst is daarom terecht als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt.
Optiepremie is vervreemdingsvoordeel Verder bepaalt de rechtbank dat sprake is van een vervreemding als het percentage van de optieverlening voor het tijdstip van uitoefening van de optie onder de 5% daalt. Men moet de optiepremie dan zien als vervreemdingsvoordeel. De aandelen waarvoor een optierecht is verleend, tellen mee voor de bepaling van een aanmerkelijk belang tot aan de uitoefening van dat recht. Pas bij uitoefening is er sprake van een (gedeeltelijke) vervreemding. Al met al ziet de rechtbank voldoende redenen om het beroepschrift van de man ongegrond te verklaren.
Bron: Rb. Den Haag 23-09-2024.
Bij de berekening van het werkelijk rendement is het verstandig als een belegger aantoont geen transactiekosten te hebben afgetrokken.
Een man bezit in 2020 samen met zijn echtgenote aanzienlijke bank- en spaartegoeden en effecten. In een beroepsprocedure voor rechtbank Gelderland tegen de aanslag inkomstenbelasting over 2020 stelt de man echter dat zijn werkelijk rendement nihil is. Ter onderbouwing van zijn stelling overlegt de man overzichten van zijn beleggingsrekeningen. Hoewel hij op sommige effecten in 2020 een gerealiseerde of ongerealiseerde koerswinst heeft behaald, heeft hij op andere effecten een groter verlies geleden. De man is daarbij terecht uitgegaan van het bruto rendement. Ook heeft hij terecht koers-, valuta- en rente-inkomsten in aanmerking genomen, aldus de rechtbank.
Transactiekosten zijn relatief gering De rechtbank haalt wel uit de stukken die de man heeft overlegd dat hij gedurende 2020 aandelen heeft aangekocht en verkocht. Het is algemeen bekend dat voor aan- en verkopen transactiekosten in rekening worden gebracht. Deze kosten mag men niet aftrekken van het werkelijk rendement. Hoewel de man stelt dat hij die kosten niet heeft afgetrokken, is dat niet te toetsen met de stukken van zijn dossier. De rechtbank gaat echter gezien het aantal en de omvang van de transacties ervan uit dat de transactiekosten relatief gering zijn. Het is niet aannemelijk dat de man toch een positief werkelijk rendement heeft behaald. Daarom verklaart de rechtbank zijn beroepschrift gegrond.
Bron: Rb. Gelderland 06-09-2024.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen verteerkosten (gedeeltelijk) aftrekbare kosten zijn, zo oordeelt de Hoge Raad.
Een consultant woont met zijn gezin in Limburg en werkt in 2014 gedurende zes maanden voor een opdrachtgever in Amsterdam. Daarom huurt hij in Amsterdam een studio, waar hij van zondagavond tot en met vrijdag verblijft. De studio beschikt over een éénpitskookplaat. In 2015 werkt de consultant van februari tot december voor een opdrachtgever in Tilburg. In verband daarmee heeft hij in Tilburg een kamer gehuurd. Hij verblijft van zondagavond tot en met vrijdag op deze kamer. Op die kamer heeft de man de beschikking over een magnetron. Daarnaast kan hij een gemeenschappelijke keuken gebruiken. In de genoemde perioden heeft de consultant de maaltijden afgenomen in of bij horecagelegenheden. Hij wil deze kosten aftrekken van zijn winst uit onderneming, maar zowel de Belastingdienst als Hof Den Haag meent dat dit niet is toegestaan.
Gemengde kosten De consultant gaat vervolgens in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de noodzaak om te eten en te drinken op zichzelf beschouwd niet meebrengt dat de verteerkosten in hun geheel uitsluitend zijn gemaakt ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de man. Zijn verblijf in Amsterdam en in Tilburg heeft plaatsgevonden met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming. Daaruit volgt dat men in beginsel moet aannemen dat ook de tijdens die verblijven gemaakte verteerkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van die onderneming. Dat is alleen anders voor zover de aanleiding voor het belopen van die kosten uitsluitend zou liggen in de privésfeer. Dat eten buiten de deur duurder is dan thuis eten, betekent niet dat de kosten van buiten de deur eten in de privésfeer liggen. De verteerkosten zijn dus in beginsel gemengde kosten, die binnen bepaalde beperkingen aftrekbaar zijn.
Bron: Hoge Raad 18-10-2024, Hof Den Haag 22-03-2022 (gepubl. 20-04-2022).
Als de eenmanszaak van een dga zijn werkzaamheden bij zijn bv in rekening brengt zonder specificatie van kosten, kan de bv geen kosten aftrekken van het gebruikelijk loon.
Twee aandeelhouders, zus en broer, houden ieder de helft van de aandelen in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een werkmaatschappij. De activiteiten van de werkmaatschappij bestaan uit het fokken, houden en verhandelen van paarden. Daarnaast handelt de werkmaatschappij in bestrijdingsmiddelen en kunst- en organische meststoffen. Ook oefent zij een agrarische onderneming en een transporthandel uit. De werkzaamheden van de broer bestaan voornamelijk uit transport- en chauffeurswerkzaamheden. De werkzaamheden van de zus bestaan uit de dagelijkse leiding over het paardenpension, inclusief de verhuur van paardenboxen en het uitmesten daarvan. Ook verzorgt en traint zij paarden. De holding verloont de uren die de broer werkt, de werkmaatschappij de uren die de zus werkt. Zowel de zus als de broer drijft daarnaast een eigen onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Als de broer meer dan vijftig uren per week werkt, factureert zijn eenmanszaak deze meeruren aan de holding.
Geen kosten gespecificeerd in vergoeding In het jaar 2020 is de broer bij de bv voor 2.080 uren verloond. De holding betaalt hem dat jaar € 22.667 aan loon uit. De eenmanszaak heeft € 23.446 doorbelast aan de holding. Vervolgens verhoogt de Belastingdienst het fiscale loon van de broer naar het vaste minimumbedrag van de gebruikelijkloonregeling. De holding is het oneens met deze correctie. Zij stelt dat de fiscus ten onrechte rekening heeft gehouden met het volle bedrag dat de eenmanszaak aan haar heeft doorgefactureerd. De eenmanszaak heeft op het gefactureerde bedrag kosten in aftrek gebracht. Volgens de holding moet de fiscus daarmee rekening houden bij het berekenen van het gebruikelijk loon. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt dit standpunt. In het vaste uurtarief van de eenmanszaak is geen kostenvergoeding afzonderlijk opgenomen. Daarom mag de holding de vergoeding aan de eenmanszaak niet deels aanmerken als onbelaste kostenvergoeding.
Fiscus is uitgegaan van juiste aantal uren Daarnaast heeft de Belastingdienst bij de werkmaatschappij een correctie toegepast op het loon van de zus. Ook de werkmaatschappij is het niet eens met deze correctie. Zij stelt dat de inspecteur bij de berekening van het gebruikelijk loon van een te hoog aantal gewerkte uren is uitgaan. Hij heeft namelijk ten onrechte geen rekening gehouden met het wettelijk recht op vakantiedagen, de arbeidstijdenwet, verplichte feestdagen, ziekteverzuim en overwerk. Verder zou in het totaal aantal uren ook een privécomponent zitten. Maar de zus heeft eerder verklaard altijd vijftig uur per week voor de werkmaatschappij te hebben gewerkt. De rechtbank ziet daarom geen reden om hiervan af te wijken. De fiscus heeft daarom het gebruikelijk loon correct berekend. Wel is ten onrechte een vergrijpboete opgelegd aan de werkmaatschappij. De rechtbank vernietigt deze boete.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-10-2024.